Main content

Inhoud

Weidevogels en predatie

Weidevogels zijn geliefde bewoners van het Nederlandse landschap. Niet voor niets is de grutto in 2015 verkozen tot Nationale Vogel.1 Het is algemeen bekend dat het niet goed gaat met de weidevogels in Nederland. Predatoren, zoals vossen, maar ook kraaien krijgen hier vaak de schuld van. Animal Rights vindt dit onacceptabel en pleit voor échte duurzame oplossingen, zonder een aantal diersoorten als zondebok aan te wijzen en vervolgens intensief te bejagen.

Lees ook: de absurditeit van kraaien en vangkooien

Weidevogels in Nederland

Elke vogel die broedt in weilanden en op akkers is een weidevogel, ofwel boerenlandvogel. Omdat deze definitie zo breed is, bestaan er veel verschillende soorten weidevogels. In totaal zijn er ongeveer 26 soorten en deze zijn te onderscheiden in twee categorieën: primaire en secundaire weidevogels. De eerste categorie broedt vooral op het grasland en de tweede in mindere mate.1

Steltlopers horen grotendeels tot de primaire weidevogels. Dit is een verzamelnaam van verscheidene vogelfamilies. Hieronder vallen de kievit, grutto, tureluur, wulp, scholekster, kemphaan en watersnip. Deze worden door veel mensen als de “echte” weidevogels aangemerkt. Andere vogelsoorten, zoals eenden en zangvogels, vallen ook in de categorie primaire weidevogels, zoals de zomertaling, kuifeend, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart.2

Vogels die ook vaak in andere landschappen broeden, behoren tot de categorie secundaire weidevogels. Voorbeelden hiervan zijn de meerkoet, wilde eend, patrijs, kluut, torenvalk en visdief.

HOE LEVEN WEIDEVOGELS?

Weidevogels leggen hun eieren in graslandgebieden en brengen hun jongen hier ook groot. Ze broeden ongeveer vanaf maart tot en met juni, de broedduur is tussen de 20 en 28 dagen. De eieren liggen vaak in een zelfgemaakt nest of een ondiep kuiltje omringd door vegetatie. Ze leggen de eieren het liefst op plekken met voldoende beschutting, dus in hoog gras.

De gemiddelde weidevogel kan tussen de 7-18 jaar oud worden, als ze in een geschikt leefgebied opgroeien. De kwaliteit van het vogelgebied hangt af van de openheid, de mate van verstoring, de beschikbare hoeveelheid voedsel, predatie en weersomstandigheden. Ze leven vaak in groepen, zodat ze beter beschermd zijn tegen bedreigingen zoals kraaien, meeuwen, reigers en roofvogels.1

"Echte" weidevogels eten met name regenwormen en insecten die ze in de grond vinden. Net zoals andere trekvogels vliegen ze elk najaar naar zuidelijke streken. Tijdens deze trek stoppen ze om op kracht te komen op zogenoemde pleisterplaatsen. Hierna trekken ze verder naar de overwinteringsgebieden en hier blijven ze tot het voorjaar, om extra vet op te slaan en conditie op te bouwen. Deze plaatsen zijn van cruciaal belang voor de overleving van de populatie.1

Terugloop sinds jaren '60 door koeienexplosie

De jaarlijkse veranderingen in de broedvogelaantallen worden sinds midden jaren tachtig bijgehouden door Sovon Vogelonderzoek Nederland. Gemiddeld genomen zijn de weidevogelpopulaties sinds 1960 met 61-73% afgenomen. Dat komt neer op een verdwijning van 3,3 tot 5,7 miljoen broedparen binnen 50 jaar.1

Sinds 1990 is een duidelijk meetbare daling van de grutto, scholekster, slobeend, veldleeuwerik en graspieper populaties te zien. Deze daling komt door de verandering in de veehouderij: er wordt o.a. vaker gemaaid. Door het kort houden van het gras verdwijnen allerlei bloemen en kruiden, omdat ze worden afgemaaid voor ze tot wasdom komen. Dat leidt tot het verdwijnen van vlinders en insecten, die belangrijk voedsel voor de jonge kuikens van weidevogels vormen.2

"Al die koeien moeten kort gras eten. Dat gras moet eiwitrijk zijn zodat ze voldoende melk produceren", zegt Kees de Pater van de Vogelbescherming. "Dat is de pest voor de weidevogels. Die zijn juist gebaat bij langer gras, en een wat onkruidrijk, ongelijk terrein. Dan kunnen ze goed nesten bouwen en hun jongen veilig grootbrengen."3

Uit een analyse uit 2016 van Sovon Vogelonderzoek Nederland blijkt dat de belangrijkste achteruitgang van weidevogels te wijten is aan het gebrek aan broedsucces in de graslanden. Deze zijn vanuit weidevogelperspectief zowel in omvang als in kwaliteit sterk achteruitgegaan in Nederland.

Wat de omvang betreft is de totale hoeveelheid blijvend grasland sinds 1950 met bijna de helft (-566.000 hectare) afgenomen. Daar staat tegenover dat het aandeel tijdelijk grasland -dat minimaal een keer per vijf jaar geploegd en opnieuw ingezaaid of doorgezaaid wordt- juist sterk is toegenomen. Tijdelijk grasland is echter niet of veel minder geschikt als broedgebied voor weidevogels, omdat het overwegend bestaat uit monoculturen van Engels raaigras die intensief worden bemest en gemaaid.1

Onnatuurlijk hoge weidevogelstand

Vroeger bestond Nederland grotendeels uit moerasbos en hoogveen, maar door de eeuwen heen veranderde het landschap in weilanden en akkers. Er is een duidelijke correlatie tussen de groei van de vroegere boerderijen en de verspreiding van grutto’s in Nederland.

Volgens bioloog Jaap Mulder, zijn weidevogels in Nederland tot bloei gekomen in een periode dat er in de weidegebieden geen roofdieren waren, doordat de mens die door de eeuwen heen met alle mogelijke middelen heeft bestreden. Het hoogtepunt van de bloei vond plaats in de jaren vijftig en zestig toen de bemesting van de graslanden zo sterk was toegenomen, dat er voldoende van was om een hoge wormenstand te creëren. Deze hoge wormenstand is voor weidevogels van cruciaal belang. Afgezien van een gebrek aan roofdieren, waren er ook geen roofvogels, zoals havik en buizerd, in de open weidevogelgebieden. Door de beschermende maatregelen en veranderde inzichten, waardoor gif en klemmen werden verboden, zijn roofdieren langzamerhand weer in deze gebieden teruggekomen. In feite de natuurlijke situatie.1

Predatie en de mens

Zowel vossen als kraaien krijgen vaak de schuld van het teruglopen van de weidevogelstand. Uit een analyse uit 2018 blijkt dat het zomaar doodschieten van één predator, zoals de vos, niet per definitie leidt tot hogere overleving van weidevogels. Het kan zelfs averechts werken. Er zijn namelijk meer dan 15 predatoren in Nederland actief die verantwoordelijk kunnen zijn voor de predatie van weidevogels en hun kuikens en eieren. Bijvoorbeeld de hond, steenmarter, buizerd, hermelijn, bunzing, reiger, ooievaar en egel.1

De vos wordt, door jagers en boeren, vaak aangewezen als de grootste predator van weidevogels. Door deze veronderstelling wordt er in heel Nederland intensief op vossen gejaagd, met als excuus het bewaren van het evenwicht in de natuur of het beschermen van weidevogels. In de meeste gevallen is er geen deugdelijk onderzoek verricht naar de predatie en zijn de leefomstandigheden in weidevogelgebieden ondermaats.

Lees ook: rechter verbiedt nachtelijke vossenjachten

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is het lastig te concluderen of predatoren een grote invloed hebben op de teruggang van weidevogels, omdat hun populaties zelf ook drastisch toenemen en afnemen. Soorten als buizerd, hermelijn, bunzing, vos, kraaiachtigen, blauwe reiger, ooievaar, maar bijvoorbeeld ook egels, hebben -naast veel andere prooien en aas- ook weidevogels op het menu staan. Omdat sommige soorten roofdieren toenemen en andere afnemen valt niet te zeggen of de druk hiervan op de weidevogelstand veranderd is. Weidevogels hebben een grotere kans te worden verschalkt door roofdieren als de beschutting door landbouwactiviteiten, zoals maaien, sterk wordt verlaagd.2

Verliezen door natuurlijke vijanden zijn een normaal verschijnsel bij weidevogels. Sovon Vogelonderzoek concludeert: "(…)dat de toegenomen predatordichtheid vooral een probleem vormt in gebieden met een relatief lage habitatkwaliteit, terwijl in habitats waar de kwaliteit wel op orde is er kennelijk voldoende mogelijkheden zijn voor weidevogels om dit op te vangen."

Ook volgens De Vogelbescherming is predatie zeker niet de belangrijkste oorzaak is van de kritieke weidevogelstand. De reden van de terugloop moet vooral worden gezocht in een afname van geschikte leefgebieden voor weidevogels.1

Wat als er geen vossen zouden zijn?

De trend van de aantallen boerenlandvogels is dalend, terwijl verschillende predatoren juist in aantal toenemen. Onderzoeker Wolf Teunissen van Sovon Vogelonderzoek Nederland verdiept zich al jaren in de vraag naar oorzaak en gevolg.1

“De toename van predatie blijkt eigenlijk alleen een probleem in broedgebieden van slechte kwaliteit. In kruidenrijke graslanden is het succespercentage van bijvoorbeeld gruttonesten nog vergelijkbaar met de jaren tachtig, toen er veel minder vossen rondliepen.

Op basis van de predatiekansen rekende Teunissen uit wat de effecten zouden zijn wanneer je één bepaalde categorie rovers zou kunnen uitschakelen. Wanneer hij de schade door eierrovende vossen uit de statistieken haalde, dan nog kwam het succes van een gemiddeld gruttonest niet boven de kritische drempel, die nodig zou zijn om de populatie op zijn minst stabiel te houden. Alleen door het elimineren van de predatie door vogels, kon Teunissen het theoretisch succes van een gruttonest boven de kritische drempel krijgen.

Helpt het bestrijden van predatoren?

Op sommige plaatsen in Nederland worden predatoren gevangen, of geschoten in de hoop dat hiermee minder weidevogels gegrepen worden. Overigens is dit alleen toegestaan bij de vos en de zwarte kraai, en in Friesland op proef met steenmarters. Het effect van vossenafschot lijkt beperkt te zijn. Een alternatief om legsels te beschermen is het afrasteren van gebieden. In broedgebieden waar een hek met schrikdraad omheen stond, ging slechts zeven procent van de legsels verloren door predatie, terwijl dit in controlegebieden 78 procent was, zo blijkt uit een onderzoek van Sovon Vogelonderzoek uit 2020.1

In één gebied werden vossen voorafgaand aan, en tijdens het broedseizoen afgeschoten. Dit beperkte de predatieverliezen wel enigszins. Toch ging hier nog 63 procent van de legsels verloren. Veel meer dus dan in gebieden met een raster. Of dit door de uitvoering van het jachtbeheer ter plekke komt is onduidelijk.

Werk aan echte duurzame oplossingen

Voor de inrichting van weidevogelgebieden is het vooral belangrijk dat ze van voldoende omvang zijn. Een omvang van 250 hectare is een absoluut minimum, maar een gebied dat tien keer zo groot is, zou in de praktijk het minimum moeten zijn. Om het predatierisico binnen het kerngebied te beperken, kan dit gebied het beste worden uitgerasterd. Dat valt bij een omvang van minimaal 250 hectare niet mee. Toch is het belangrijk om een zo groot mogelijk gebied te omrasteren. Het broedgebied zelf moet voldoende variatie bieden voor de weidevogels. Een afwisseling van hoge en lage, open en gesloten vegetatie, bestaande uit een mengsel van grassen en kruiden, waardoor de vogels voldoende mogelijkheid hebben zich te verschuilen en voedsel te vinden voor de jongen.1

Pas als aan die voorwaarden is voldaan, kan aanvullend beheer van predatoren een toegevoegde waarde hebben. In veel provincies worden alle eerste stappen overgeslagen en wordt meteen gegrepen naar het geweer. In plaats van dieren dood te schieten om andere dieren te beschermen, moet er volgens Animal Rights ingezet worden op duurzame en lange termijn oplossingen, waarbij de belangen van álle dieren worden meegenomen

VERNATTING
De belangrijkste maatregel om weidevogelgebieden te verbeteren is het verhogen van het waterpeil. Vochtig grasland is gunstig voor weidevogels, zeker voor grutto's, kieviten, tureluurs en eenden. Als de grond vochtig is, dan zitten de wormen en insecten dichter bij het oppervlak en zijn ze beter te bereiken met als gevolg meer voedsel voor de weidevogels. Bij een lage waterstand zitten de bodemdieren te diep in de grond en komen de weidevogels er niet bij. Hun overlevingskans wordt ingrijpend gelimiteerd als ze maar over een beperkte voedselbron beschikken.2

BETERE BODEMKWALITEIT
Het onderscheid tussen intensief agrarisch land en natuur wordt steeds scherper. De laatste vijftig jaar is door de intensieve veehouderij het platteland overbemest geraakt. Er groeien weinig diverse soorten planten. Wegens het gebrek aan variatie, bevat de grond minder mineralen en zijn er steeds minder bodemdieren die tot voedsel van weidevogels kunnen dienen.

MINDER MAAIEN EN EEN OPEN LANDSCHAP
Veel predatoren schuilen in bosjes of bomen rondom weilanden. Door het creëren van een open landschap, vallen weidevogels minder snel ten prooi aan predatie. Weidevogels zoeken dekking in hoog gras, leggen hier hun eieren en brengen hun jongen groot. Als het gras te kort is, hebben de vogels minder beschutting en worden ze eerder opgejaagd door potentiële vijanden.

ACCEPTEREN OF VERANDEREN

Het landschap van 1960 is verdwenen. Die situatie is niet meer. De intensieve veehouderij blijft doorgroeien, met als gevolg dat het voor weidevogels steeds moeilijker wordt om te overleven. De meest extreme vorm van verarming lijkt nu wel te zijn bereikt met ‘akkers’ met uitsluitend Engels raaigras, waar geen insecten meer voorkomen die als voedsel dienen voor jonge weidevogels en andere dieren.1 In plaats van dieren dood te schieten om andere dieren te beschermen, moet er ingezet worden op duurzame en lange termijn oplossingen, waarbij de belangen van álle dieren worden meegenomen.

Het lukraak doden van kraaien of vossen ter bescherming van weidevogels, heeft geen enkel nut als hun plaats wordt ingenomen door andere predatoren én als de landbouw door blijft produceren op de ingeslagen weg. Een veranderende natuurinclusieve landbouw, waarbij wordt geproduceerd met oog voor de omgeving, is de enige acceptabele oplossing om zowel weidevogels als hun predatoren te beschermen. Een einde aan de vee-industrie en de jacht is de beste garantie voor een natuur met wilde dieren in balans.