Main content

Inhoud

Veelgestelde vragen

Hierbij een overzicht van veelgestelde vragen over de dieren in de veehouderij, vleesconsumptie en leed in slachthuizen. Mis je een vraag? Stel die ons zodat we het antwoord erbij kunnen zetten.

Wat is de 'bio-industrie'?

Bio-industrie of vee-industrie is de industrie die op grootschalige wijze dierlijke producten produceert (vlees, zuivel, eieren), waarbij gestreefd wordt naar winstmaximalisatie met zo min mogelijk kosten. Dit gaat uiteraard ten koste van het dierenwelzijn. De term bio-industrie is bedacht door dierenwelzijnsorganisaties als vertaling van de Engelse term factory farming om de fabrieksmatigheid in de intensieve veehouderij te duiden. Sinds 2009 hanteren deze organisaties de term vee-industrie om verwarring met het begrip biologische veehouderij te voorkomen.

Wat zijn 'megastallen'?

Een megastal is een veebedrijf waar grote aantallen dieren op één locatie gehouden worden. De dieren kunnen op de locatie verdeeld zitten over meerdere stalgebouwen naast elkaar, of het kan ook gaan om stalgebouwen met meerdere verdiepingen. Een veebedrijf wordt beschouwd als megastal wanneer het aantal dieren groter is dan: 250 melkkoeien, 120.000 leghennen, 7.500 vleesvarken of 1.200 fokzeugen.

Waarom bestaat de bio-industrie of veehouderij?

De bio-industrie is ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. De oorlog was een vreselijke tijd waarin mensen honger en ontbering leden. Na de oorlog werd het een streven van onze regeringen om vlees goedkoop en voor iedereen verkrijgbaar te laten zijn. Hiervoor werden de traditionele boerderijen aangezet en gesteund om te groeien en te intensiveren tot heuse vleesfabrieken. Met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (1957) kwamen er ook nog eens grote afzetmogelijkheden bij op internationale markten. Schaalvergroting, mechanisatie, rationalisatie en specialisatie werden de kernpunten van de bedrijfsvoering, wat uiteindelijk leidde tot de dolgedraaide industrie die we momenteel kennen.

Ook beweren belanghebbers van de bio-industrie dat er geen andere mogelijkheid meer is om de steeds groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien. Dit zijn misleidende beweringen die gebruikt worden om het voortbestaan van de bio-industrie te verdedigen. De bio-industrie is in werkelijkheid helemaal niet efficiënt om ‘de wereld te voeden’. Ze eist 80% van de wereldwijd beschikbare landbouwgronden op om veevoedergewassen te telen en dieren te laten grazen. Wanneer deze landbouwgronden gebruikt zouden worden voor de productie van plantaardig voedsel voor mensen, kunnen er wereldwijd veel meer mensen gevoed worden.

In de veeschuren gekweekte dieren zijn voorzien van voedsel, water en onderdak. Is dat niet voldoende?

Minimale basisbehoeften zoals eten, drinken en onderdak volstaan om dieren lang genoeg in leven te houden tot ze ‘slachtrijp’ zijn, maar schieten hopeloos te kort om het leven van de dieren ook enige kwaliteit te geven. In de bio-industrie is het voor dieren onmogelijk om natuurlijk gedrag te stellen. Ze worden gedwongen om op een beperkte ruimte samen te leven met duizenden soortgenoten, in stresserende omstandigheden die niet tegemoet komen aan de noden van de dieren zelf maar aan de waanzinnige productie-eisen van de industrie.

Door ver doorgedreven foktechnieken worden bovendien productiedieren ‘gecreëerd’ die in niets nog lijken op hun natuurlijke soortgenoten. Om een paar voorbeelden te noemen: legkippen moeten onnatuurlijk veel eieren naar buiten persen, vleeskippen ontwikkelen abnormaal veel ‘borstfilet’, dikbilkoeien kunnen niet meer bevallen zonder keizersneden, zeugen hebben te weinig tepels om de onnatuurlijke grote aantallen biggetjes die ze tegenwoordig werpen te voeden. Al deze onnatuurlijke levensomstandigheden zijn zeer belastend voor het fysieke en mentale welzijn van de dieren.

Wat is er mis met biologische boerderijen?

Het overgrote merendeel van de boerderijen die je momenteel in Nederland en Vlaanderen ziet, zijn fabrieksboerderijen die volgens het industriële systeem werken. Daar tegenover staat de biologische veehouderij, die maar een minimaal percentage van de volledige veehouderij uitmaakt. Volgens het Departement Landbouw en Visserij Vlaanderen telt Vlaanderen meer dan 12.000 bedrijven gespecialiseerd in veeteelt, waarvan slechts 145 biologische veehouderijen. In Nederland zou volgens CBS statline 2,9 % van de totale veestapel biologisch gehouden dieren zijn.

Dieren in de biologische veehouderij hebben een iets minder slecht leven dan hun soortgenoten in de gangbare bedrijven. Het grootste voordeel dat biologische dieren hebben is dat zij toegang krijgen tot buitenloop. Maar ook in de biologische veehouderij is alles gericht op productie en winstmaximalisatie en komen vele welzijnsproblemen voor. De maximaal toegestane dieraantallen zijn nog steeds veel te hoog om de dieren een natuurlijk leven te bieden en hen individuele aandacht en zorg te geven. En tenslotte eindigen biologisch gefokte dieren in dezelfde slachthuizen als andere dieren, waar ze allen op gruwelijke wijze aan hun einde komen.

Dieren in de fokkerijen zullen hoe dan ook sterven. Waarom zou je je daar druk over maken?

Het punt is dat mensen geen vlees of andere dierlijke producten nodig hebben om zich op een gezonde wijze te voeden. Dit betekent dat al het dierenleed dat momenteel plaats vindt in de veehouderij eigenlijk ‘onnodig dierenleed’ is, en dat de veehouderij strikt genomen helemaal niet hoeft te bestaan. Het hoofddoel van dierenrechtencampagnes is dan ook de strijd voor een toekomst waarin de mensheid zich voedt met plantaardig voedsel, en er geen enkel dier nog gefokt en geslacht hoeft te worden.

Als de veehouderij zo wreed is, waarom is het legaal?

Het is niet omdat iets ‘legaal’ is, dat het ook ethisch correct is. Denk bijvoorbeeld aan slavernij, vrouwendiscriminatie of kinderarbeid: zaken die in het verleden strikt ‘legaal’ waren en slechts door moeizame strijd van activisten verboden zijn geworden.

In het huidige politieke klimaat, zowel op Nederlands, Belgisch als Europees niveau, zijn economische belangen nog steeds prioritair op de belangen en de rechten van dieren. De landbouwsector heeft zich bovendien door de jaren heen ontwikkeld tot een zeer machtige en invloedrijke lobby. Belangengroepen van de sector slagen er in om politici en regeringen onder druk te zetten. Wetsvoorstellen die gericht zijn op verbeteringen van het dierenwelzijn komen er zeer moeilijk door, het blijft vaak bij schijnmaatregelen die voor de dieren weinig verandering inhouden. Wanneer er dan toch eens een wetswijziging ter verbetering van het dierenwelzijn wordt doorgevoerd, worden er steevast jarenlange ‘overgangstermijnen’ aan verbonden vooraleer de bedrijven de nieuwe wet moeten volgen. In de meeste gevallen is een dierenwelzijnsmaatregel zodanig opgesteld dat met lichte aanpassingen zodat de veehouderij de uitbuiting van dieren kan voorzetten. Op het moment van de ‘deadline’ worden deze termijnen vaak nog verlengd, omdat de lobbygroepen van de sector steevast beweren dat ‘het vooropgestelde doel economisch nog niet haalbaar is’.

Hebben we geen wetten en inspecties voor dierenmishandeling?

De wetgeving om landbouwdieren te ‘beschermen’ is minimaal. Alle bepalingen in de wet zijn zorgvuldig afgewogen tegenover de economische belangen. Welzijnsmaatregelen die teveel kosten met zich meebrengen, komen er simpelweg niet door. Ook het inspectiesysteem faalt over heel de lijn. Veehouders krijgen slechts sporadisch dierenwelzijnscontroleurs over de vloer. Er zijn immers veel te weinig controleurs voor de duizenden bedrijven met miljoenen dieren in Nederland en België. Wanneer er dan toch inbreuken worden vastgesteld op een bedrijf, komt de veehouder er doorgaans van af met een ‘waarschuwing’ om zich in de toekomst aan de regels te houden. Komt het toch tot een boete, dan is het boetebedrag zodanig laag dat het veehouders in de verste verte niet afschrikt om inbreuken te blijven plegen.

Om hoeveel veehouderijen gaat het eigenlijk?

In Nederland werkt de overgrote meerderheid van de veehouders volgens de industriële normen. Slechts 2,9% van de Nederlandse veestapel (die ruim 120 miljoen dieren bedraagt!!!) zijn biologisch gehouden dieren. Vlaanderen telt meer dan 12.000 bedrijven gespecialiseerd in veeteelt. De meesten werken volgens het huidig gangbare industriële systeem. Slechts 145 Vlaamse veehouderijen zijn biologische veehouderijen.

Als de varkens en kippen meer ruimte hebben, waarom is dat dan niet goed genoeg?

Stress bij de dieren ontstaat niet alleen doordat de leefruimte te klein is, maar ook omdat er veel te veel dieren bij elkaar zitten. Dat geldt overigens niet alleen voor de gangbare veebedrijven, maar ook voor de biologische veehouderij waar de dieren ‘meer ruimte’ krijgen. Ook in ‘bio-boerderijen’ liggen de dieraantallen nog vele malen hoger dan de groepsgroottes die voor dieren natuurlijk zijn. Een legkip bijvoorbeeld, voelt zich prettig in een groep van 20 tot 100 dieren. In grotere groepen zijn de kippen niet meer in staat elkaar te herkennen, waardoor het onmogelijk wordt een natuurlijke pikorde te realiseren. Dit veroorzaakt stress bij de kippen wat resulteert in gedragsstoornissen zoals verenpikken en kannibalisme. In bio-eierboerderijen leven kippen met een paar duizenden samen, in de gangbare eierindustrie gaat het om tienduizenden kippen.

Ik zie koeien op het open veld gras eten, zijn ze niet gelukkig?

Deze koeien krijgen te maken met andere welzijnsproblemen. Melkkoeien moeten onnatuurlijk veel melk produceren waardoor hun lichaam snel uitgeput raakt. Bovendien worden ze herhaaldelijk zwanger gemaakt om de melkproductie op gang te brengen. Hun kalfjes worden kort na de geboorte bij hen weggehaald wat resulteert in stress en verdriet bij moeder en kalfje. De gemiddelde melkkoe wordt op de leeftijd van 5,5 jaar afgevoerd naar het slachthuis. Ze heeft in haar korte leven dan gemiddeld 3 kalfjes moeten afstaan.

Vleeskoeien kennen andere problematieken. Om zoveel mogelijk vlees te produceren werden rassen gecreëerd met onnatuurlijk dikke billen. Moederkoeien van ‘dikbilrassen’ kunnen niet meer bevallen zonder keizersnede, hun bekken is te smal om de breed bespierde kalfjes door te laten. Dikbilmoeders ondergaan gemiddeld twee à drie keizersneden en worden afgevoerd naar het slachthuis op een gemiddelde leeftijd van zes à zeven jaar. Mannelijke dikbilrunderen worden geslacht op de leeftijd van twee jaar.

Hoe wordt zuivel geproduceerd?

Voor de productie van zuivel is melk nodig. Deze melk is afkomstig van melkkoeien. Om de melkproductie bij de melkkoe op gang te brengen wordt ze zwanger gemaakt. Na de bevalling wordt het kalfje reeds na enkele uren weggehaald bij de moederkoe. Het kalf mag de moedermelk niet drinken omdat deze bestemd is voor de voedingsindustrie. De snelle scheiding van moederkoeien en kalfjes dient louter economische doeleinden en is omstreden. Een natuurlijke speenleeftijd (7 tot 11 maanden) is nodig voor optimaal sociaal gedrag en zo min mogelijk stress bij zowel moederkoe als kalf. De gemiddelde melkkoe baart 3 kalveren tijdens haar leven als productiedier in de zuivelindustrie en wordt naar het slachthuis afgevoerd op de leeftijd van 5,5 jaar. De koeien ondergaan ook nog andere stresserende gebeurtenissen zoals bvb. het onthoornen, wat een pijnlijke verminking is.

Waarom zijn eieren wreed als kippen ze toch leggen?

Zoals alle dieren, leven ook kippen van nature met de seizoenen. In het voorjaar leggen ze een tiental eieren, waarop ze vervolgens een tijd gaan zitten broeden. In de eierindustrie moeten kippen op een jaar tijd ruim 300 eieren produceren. De legkippenrassen in de industrie zijn selectief gefokt op hoge eierproductie. In de afgesloten legkippenstallen waar het dag- en nachtritme bepaald wordt door kunstlicht, is het altijd ‘voorjaar’. Ook worden de eieren dagelijks weggehaald zodat de kippen nooit tot broeden overgaan maar permanent nieuwe eieren blijven leggen. Dit is uitputtend voor hun lichaam. De eierindustrie is dan ook gekenmerkt door vele welzijns- en gezondheidsproblemen op fysiek en mentaal gebied. Als de kippen ongeveer 17 maanden oud zijn, daalt hun eierproductie en bijgevolg ook de winst voor de fokker. De legkippen worden afgevoerd naar het slachthuis en vervangen door nieuwe jonge legkippen.

Een ander wreed aspect van de eierindustrie is het massaal doden van haantjes. Leghennen die consumptie-eieren produceren in legkippenbedrijven zijn afkomstig van gespecialiseerde kippenbedrijven die ouderdieren (hennen en hanen) houden voor de fok. Deze ouderdieren produceren bevruchte eieren die uitgebroed worden in broedkasten. De vrouwelijke kuikentjes die geboren worden uit deze eieren worden geleverd aan legbedrijven, maar de mannelijke kuikens hebben geen economisch nut omdat ze geen eieren kunnen leggen. Deze haantjes worden vergast of verhakseld van zodra ze uit het ei komen. Op jaarbasis worden in de Europese eierindustrie ruim 320 miljoen haantjes afgemaakt.

Hoeveel dieren worden er per jaar in Nederland en Belgïë gedood?

Nederland en Belgïë slachten samen meer dan 900 miljoen dieren op jaarbasis. In Nederland gaat het om ruim 600 miljoen kippen, 15,5 miljoen varkens en bijna 2 miljoen runderen. In België worden op jaarbasis ruim 306 miljoen kippen, 11 miljoen varkens en bijna een miljoen runderen geslacht. Daarnaast zijn er de vele dieren die omwille van welzijns- en gezondheidsredenen in fokkerijen afgemaakt werden, of simpelweg dood worden gevonden in de stal. Over deze dieren zijn geen officiële aantallen beschikbaar. Daarbovenop kan je ook nog eens de honderdduizenden dieren tellen die jaarlijks omkomen in stalbranden.

Hoeveel dieren leven er nu op fokkerijen in Nederland en Belgïë?

In Nederland bedragen de recentste cijfers van CBS Statline over de veestapel: ruim 12 miljoen varkens, 4 miljoen runderen, een miljoen schapen en geiten, 85.000 paarden en pony’s, ruim 107 miljoen ‘stuks’ pluimvee’ (kippen, kalkoenen, slachteenden…), 340.000 konijnen en 900.000 nertsen. Het totaal aantal landbouwdieren in Nederland ligt op meer dan 120 miljoen dieren!

De Belgische veestapel bedraagt, volgens de meest recente cijfers van het Departement Landbouw en Visserij, iets meer dan 49 miljoen dieren, waaronder ruim 6 miljoen varkens, een miljoen runderen, en bijna 41 miljoen ‘stuks’ pluimvee (vleeskippen, legkippen, kalkoenen etc…). In mindere mate worden ook konijnen, schapen, geiten, paarden en nertsen gehouden.

Dierlijke productie in Nederland en België is sterk op export gericht, gezien de veestapel vele malen groter is dan nodig om in de vraag van Nederlandse en Belgische consumenten te voorzien.

Welke soorten dieren worden getransporteerd naar de slachthuizen?

In de eerste plaats gaat het uiteraard om de dieren die specifiek gefokt worden voor vleesproductie: kippen, varkens, konijnen, koeien, eenden, kalkoenen,… noem maar op. Deze dieren worden al op transport gezet naar de slachthuizen vooraleer ze goed en wel volwassen zijn. Vleeskippen worden geslacht als ze zes weken oud zijn, varkens op de leeftijd van zes maanden, mannelijke vleeskoeien zijn amper twee jaar oud, vrouwelijke vleeskoeien worden vaak wat langer in leven gehouden omdat ze ook gebruikt worden voor de fok. Op de leeftijd van 5,5 jaar worden ook zij tenslotte afgevoerd naar het slachthuis. Ook voor de andere diersoorten worden heel wat fokdieren gebruikt die uiteindelijk ook in het slachthuis belanden.

Daarnaast zijn er ook nog de dieren die gebruikt werden voor zuivel- en eierenproductie: legkippen, melkkoeien, melkgeiten… Eens hun ‘productiviteit’ begint te dalen, of eens de ouderdieren niet meer geschikt zijn voor verdere fok, worden ze allen afgevoerd naar het slachthuis.

De wet bepaalt wel dat dieren in goede conditie moeten zijn vooraleer ze op een vrachtwagen geladen mogen worden naar het slachthuis. Zieke, gewonde en verzwakte dieren mogen omwille van welzijnsredenen niet vervoerd worden omdat het transport voor hen nog een extra zware belasting vormt. Deze dieren dienen gedood te worden op het bedrijf van herkomst. Het is echter gebruikelijk in de sector om deze wet met de voeten te treden. Om moeite en kosten van euthanasie of noodslachting op het bedrijf te sparen, worden ongeschikte dieren tussen de andere dieren op transport naar het slachthuis gezet. Dat blijkt uit rapportages van inspecties in Nederlandse en Belgische slachthuizen: herhaaldelijk zien controleurs hoe ongeschikte dieren worden aangevoerd in de slachthuizen, het gaat daarbij om kreupele dieren, dieren met verwondingen, breuken, abcessen of andere gezondheidsproblemen.

Als mensen stoppen met het eten van dieren, zullen we dan niet worden overspoeld door boerderijdieren?

De miljarden boerderijdieren die momenteel wereldwijd in landbouwbedrijven leven zijn er niet op natuurlijke wijze gekomen. Ze werden opzettelijk gefokt, door middel van kunstmatige bevruchting (bvb. varkens en runderen) of door opzettelijk uitgelokte paringen (bvb. kippen).

Mensen zullen nooit wereldwijd gelijktijdig stoppen met het eten van vlees. De overstap naar plantaardig voedsel verloopt geleidelijk. Als gevolg van een geleidelijk dalende vraag naar dierlijke producten, zal ook het aanbod geleidelijk aan dalen of met andere woorden: er zullen steeds minder boerderijdieren kunstmatig gefokt en geboren worden. Er is dus geen enkele kans dat de wereld overspoeld zou worden door boerderijdieren. Wanneer niemand nog vlees zou eten, zouden er hooguit nog een beperkt aantal boerderijdieren gehouden worden in opvangcentra waar ze niet gebruikt worden voor voedselproductie.

Een andere bedenking is dat de diersoorten die in de huidige veehouderij gebruikt worden nog weinig gelijkenis vertonen met hun natuurlijke voorouders. Productiedieren werden door de jaren heen selectief gefokt op meer vleesproductie, meer eierproductie, meer melkproductie… met alle vreselijke gevolgen voor de gezondheid van de dieren. Hun natuurlijke lichaamsbouw en de wijze waarop ze van nature functioneren is ernstig verstoord. De vraag is of het zinvol en ethisch verantwoord is om dergelijke ziekelijke diersoorten verder in stand te houden na het verdwijnen van de veehouderij.

Moeten we geen dieren eten om voldoende voedsel te produceren?

Integendeel, het is net de huidige grote vleesconsumptie die mede aan de oorzaak ligt van hongersnood in sommige delen van de wereld. 80% van de wereldwijd beschikbare landbouwgronden worden momenteel opgeëist door de mondiale vee-industrie om er veevoedergewassen te telen en dieren te laten grazen. Veevoedergewassen worden veelal geteeld in arme werelddelen waar de bevolking honger lijdt. Hun landbouwgrond wordt ingepikt om er veevoedergewassen te kweken voor het vee in de rijkere landen.

Door de wereldwijd beschikbare landbouwgronden niet langer in te zetten voor de teelt van veevoedergewassen, maar er plantaardige gewassen voor menselijke consumptie op te telen, zou er op veel efficiëntere wijze voedsel geproduceerd kunnen worden voor iedereen. De huidige hongersnood in de wereld zou hiermee opgelost kunnen worden.