Main content

Inhoud

Grapperhaus beantwoordt Kamervragen over ‘opruiende’ uitspraken niet

Nieuws: 24 januari 2020
Slacht

Op 23 januari 2020 stuurde minister Grapperhaus een brief naar de Tweede Kamer die moest doorgaan voor antwoorden op Kamervragen gesteld door Esther Ouwehand (PvdD) over zijn uitspraken bij de Algemene Ledenvergadering van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV). Veel verder dan een bevestiging van zijn aanwezigheid als minister van Justitie en Veiligheid kwam het echter niet. 1

Op de acht vragen die gingen over de minister’s specifieke uitlatingen van die avond, waaronder de oproepen tot diefstal, geweld en haat, en de consequenties daarvan, kwam geen antwoord. Hij groept deze samen in een verklaring waarin hij het heeft over ‘handelingsperspectieven’ die aan de orde zijn gekomen.

“Zelden heb ik een minister met een dergelijke minachting voor de Tweede Kamer zien reageren,” zegt Erwin Vermeulen van Animal Rights. “Een Kamervraag is een van de meest gebruikte democratische middelen om de regering te controleren. Grapperhaus profileert zich als een ‘gesetz ist gesetz’ man, maar als het aankomt op verantwoording afleggen voor zijn eigen daden, geeft hij niet thuis.”

Op 5 december deden 12 organisaties en 122 personen aangifte tegen de minister van veiligheid en justitie vanwege zijn uitspraken. Dat Grapperhaus deze deed in zijn hoedanigheid van minister maakt hem via artikel 119 van de Grondwet onschendbaar voor de gewone burger. De beslissing over een eventuele strafvervolging is voorbehouden aan de Kroon en de Tweede Kamer.

Daarom hebben de organisaties en de individuele burgers de aangifte omgezet in een klacht bij de minister zelf. De klacht mag niet door Grapperhaus zelf worden afgehandeld, maar moet door een van zijn ambtenaren volstrekt onpartijdig worden beoordeeld.

Onbeantwoorde vragen

“Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd “Gooi auto’s niet meer om, zoals in Boxtel gebeurde, maar laad de auto’s van activisten op een platte kar en neem ze mee. Dan heb je ook meteen de kentekens en mogen ze de auto zelf komen ophalen. Weten we ook precies wie het zijn”?” (vraag 5),
“Deelt u de mening dat dit een oproep tot diefstal is? Zo nee, hoe kan het meenemen andermans auto dan geïnterpreteerd worden?” (vraag 6),
“Vindt u het gepast voor een minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot diefstal? Kunt u dat toelichten? (vraag 7),
“Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd “met hogedrukspuit mag je activist wel verjagen”?” (vraag 8),
“Bent u ervan op de hoogte dat in de gebruikshandleiding van een hogedrukspuit staat het apparaat niet op personen mag worden gericht en dat deze waarschuwing valt onder de categorie “onmiddellijk dreigend gevaar dat tot ernstige en zelfs dodelijke lichaamsverwondingen leidt”?” (vraag 9),
“Vindt u het gepast voor een minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot geweld? Kunt u dat toelichten?” (vraag 10),
“Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd dat “de dierenextremisten niet bepaald armoedzaaiers waren, en met dure auto’s naar Boxtel kwamen […] ze hebben volop geld en middelen om dit te doen”? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?” (vraag 11),
“Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd “die dierextremisten intimideren de werknemers, slopen de boel, besmetten de dieren”? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?” (vraag 14).