Main content

Inhoud

De dierenactivist als ‘social watchdog’

Nieuws: 29 april 2025
Slacht

Mr. Hester Boers behaalde in 2024 cum laude haar meestertitel aan de Open Universiteit. Ze verdedigde met succes haar scriptie ‘Stem voor de stemlozen: de dierenactivist als ‘social watchdog’, Een onderzoek naar de verhouding tussen strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van het opsporen en publiceren van misstanden in de veehouderij en het recht op vrijheid van meningsuiting uit artikel 10 EVRM’ van 19 juli 2024.

Ze publiceerde er ook een artikel over getiteld ‘De dierenactivist als ‘social watchdog’: blaffen mag, bijten niet?, Over de verhouding tussen strafrechtelijke vervolging van dierenactivisten en het recht op vrijheid van meningsuiting uit artikel 10 EVRM’.

Artikel 10 EVRM gaat over het recht op vrije meningsuiting (en haar beperkingen).

Animal Rights adviseur Erwin Vermeulen was een van de geïnterviewden voor het onderzoek voor de masterscriptie.

De vraagstelling voor haar scriptie was drieledig:
Is dierenwelzijn een onderwerp van maatschappelijk belang en kan een publieke waakhond bijdragen aan het maatschappelijke debat hierover?
Kunnen dierenactivisten, bij het verzamelen en delen van informatie over misstanden in de veehouderij met het publiek, als ‘social watchdog’ worden aangemerkt en daardoor bijzondere bescherming genieten onder het recht op vrije meningsuiting?
In hoeverre is strafrechtelijke vervolging van deze dierenactivisten in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting?

Maatschappelijk belang
Er zijn veel misstanden binnen de vee-industrie. Dat blijkt niet alleen uit de beelden, onderzoeken en publicaties van en door dierenrechtenorganisaties, maar ook uit wetenschappelijk onderzoek en inspecties door de NVWA.

Vooral de beelden gepubliceerd door dierenrechtenorganisaties leiden tot maatschappelijke en politieke discussies over dierenwelzijn, wat regelmatig resulteert in handhavingsmaatregelen of zelfs wijzigingen in wet en regelgeving.

Hester Boers concludeert:
“Dierenwelzijn is in wet- en regelgeving niet sterk afgebakend vanwege de vele open normen en uitzonderingen. Daarom is het niet eenvoudig om af te leiden aan welke norm moet zijn voldaan om het welzijn van dieren in de veehouderij te waarborgen. Dit maakt toezicht en handhaving niet uniform. Daarnaast zorgen tegenstrijdige belangen binnen de toezichthoudende instantie voor gebrekkige handhaving van dierenwelzijnsregels. Op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten wordt door wetenschappers geconcludeerd dat dierenwelzijn meer inhoudt dan uit artikel 1.3 lid 3 Wet dieren blijkt. Burgers zijn van mening dat dierwelzijn in de veehouderij niet te waarborgen is. Dit standpunt nemen zij in ondanks dat informatie over de praktijk in de veehouderij hen vaak nauwelijks bereikt. En als dit wel vanuit de sector of de overheid gebeurt, betreft het vaak eenzijdige, uit economisch belang gedreven informatie. Ook vinden burgers dat de overheid hen te weinig informeert over dierenwelzijn in de veehouderij. Samenvattend is te stellen dat dierenorganisaties niet enkel een privébelang dienen bij het opsporen van misstanden en het delen van informatie daarover met het publiek. Dierenwelzijn is dus een onderwerp van maatschappelijk belang, en een publieke waakhond kan bijdragen aan het maatschappelijke debat hierover.”

Wie geniet er bescherming als ‘pers’?
Het recht op vrijheid van meningsuiting omvat het recht om een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van het openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is dit een essentieel onderdeel van een democratische samenleving en een basisvoorwaarde voor de ontwikkeling van die samenleving als geheel en voor ieder individu.

De pers speelt daarbij een essentieel rol. Het EHRM erkent dat niet alleen de ‘gevestigde’ media en ‘professionele’ journalisten tot ‘pers’ moeten worden gerekend, maar dat ook belangenorganisaties, actiegroepen en non-gouvernementele organisaties, die bijdragen aan het publieke debat over zaken van algemeen belang, zijn aan te merken als ‘social watchdog’ en daarom op één lijn gesteld moeten worden met de pers.
Het belang van de informatie ten behoeve van het publieke belang staat centraal, de hoedanigheid van de boodschapper is daarbij van minder grote relevantie.

Hester Boers concludeert:
”Met betrekking tot de vraag of dierenactivisten, bij het verzamelen en delen van informatie over misstanden in de veehouderij met het publiek, als ‘social watchdog’ kunnen worden aangemerkt en daardoor bijzondere bescherming genieten onder artikel 10, lid 1 van het EVRM, overweeg ik het volgende. Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt door het Hof ruim uitgelegd; in principe vallen alle uitingen via elk medium hieronder. In geval van journalistieke uitingen geldt dat ook onderzoeksactiviteiten ten behoeve van nieuwsgaring hieronder vallen. Het Hof heeft veelvuldig erkend dat de rol van ‘watchdog’ niet alleen aan de pers toekomt, maar bijvoorbeeld ook aan actiegroepen die met hun uitingen een onderwerp van maatschappelijk belang delen. Dierenactivisten kunnen derhalve worden aangemerkt als ‘watchdog’ en daardoor een bredere bescherming genieten onder artikel 10 EVRM bij onderzoeksactiviteiten ten behoeve van en publicatie over misstanden in de veehouderij.”

”Alles overziend vallen (individuen van) dierenorganisaties, indien zij met hun acties een bijdrage leveren aan het publieke debat, onder de paraplu van de pers als het gaat om het recht op vrijheid van meningsuiting en genieten zij dan dus ook dezelfde ruime bescherming als de pers.”

Strafrechtelijke vervolging
Het recht op vrije nieuwsgaring is een grondrecht, maar de strafwet moet in beginsel worden gerespecteerd bij journalistieke activiteiten. Een afweging moet worden gemaakt of de specifieke omstandigheden van een zaak maken dat het maatschappelijk belang van het openbaar maken van de informatie opweegt tegen het belang dat door een strafbepaling wordt beschermd. De journalistieke vrijheid van meningsuiting is ruim, maar niet onbeperkt.

De vee-industrie en hun handlangers typeren de wijze waarop dierenrechtenorganisaties hun beelden en informatie verkrijgen regelmatig als strafbare feiten, zoals huis- of erfvredebreuk (art. 138 Wetboek van Strafrecht (Sr)), het maken van opnames in niet-publieke ruimtes (art. 139f Sr) en doxing (art. 285d Sr) of smaad (art. 261 Sr).
De vee-industrie en de rechter flank van de politiek roepen dan ook met enige regelmaat op om strenger op te treden tegen dierenactivisten.

Een strafrechtelijke vervolging valt onder ‘sancties’ in de zin van artikel 10 lid 1 EVRM, en vormt daarom een inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting. Het recht op vrije meningsuiting wordt regelmatig beperkt - al dan niet terecht - ter voorkoming van wanordelijkheden en strafbare feiten en ter bescherming van de goede zeden en de goede naam en de rechten van anderen.
De beperkingsvoorwaarden uit artikel 10 lid 2 EVRM houden in dat de beperking bij wet moet zijn voorzien, een legitiem doel dient, en noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Het begrip ‘noodzakelijk’ vereist dat de beperking voortkomt uit een dringende maatschappelijke behoefte. Daarnaast moet worden beoordeeld of de mate van inmenging in verhouding staat tot het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd (proportionaliteit).

Hester Boers ziet vijf relevante categorieën waaraan bij strafrechtelijke vervolging van activisten naar aanleiding van het verzamelen en publiceren van misstanden in de veehouderij zal worden getoetst: (1) het maatschappelijk belang van de publicatie, (2) de hoedanigheid en eerdere uitlatingen van de betrokkene, (3) de wijze waarop de informatie is verzameld en de waarheidsgetrouwheid ervan, (4) de aard en de ernst van de aantasting van de belangen als gevolg van de uiting, en (5) de ernst en aard van de beperking, waarbij ook de subsidiariteitseis een rol speelt.

Over het maatschappelijk belang van discussie op het gebied van hoe ‘we’ met dieren omgaan hebben we het reeds gehad.

De vee-industrie is een sector waar maatschappelijke discussie over gevoerd wordt en personen die in die sector werkzaam zijn, zullen dus meer moeten dulden. Indien een veehouder zich in de media profileert, dan zal hij meer kritiek moeten verdragen. Het zelfde geld voor hen die gesubsidieerd worden met gemeenschapsgeld.

Een journalist/‘watchdog’ dient te goeder trouw, gebaseerd op feitelijke informatie en conform journalistieke ethische normen deel te nemen aan het publieke debat. Men dient zich in beginsel aan de strafwet te houden en wanneer men van mening is dat dit niet kan, moet de journalist aannemelijk maken dat het noodzakelijk was om de strafwet te negeren voor het bereiken van het na te streven doel.

De journalistiek moet verantwoord zijn. De informatie over de betrokkene moet correct en controleerbaar zijn. De beelden dienen duidelijk te zijn, tijd en plaats afleidbaar en de misstanden duidelijk in beeld. De belangen van de betrokkene moeten zijn afgewogen.
Naming-and-shaming kan een maatschappelijke functie hebben. Daarbij moet worden betrokken, of het om een persoonlijke aanklacht gaat, of dat het doel het bekritiseren van de praktijken in de vee-industrie in zijn algemeenheid is.

Hester Boers concludeert:
“Omdat alle omstandigheden van het geval een rol spelen en de afweging bij een conflict tussen het recht op privéleven en het recht op vrije meningsuiting uiterst zorgvuldig dient te geschieden, is het niet eenvoudig om algemene conclusies te trekken over mogelijke rechtvaardiging van strafbare feiten die dierenactivisten begaan bij het opsporen en publiceren van misstanden. Wel komt als algemeenheid naar voren dat er een spanningsveld bestaat tussen economische belangen enerzijds en dierenwelzijnsbelangen anderzijds, wat resulteert in (structurele) problemen bij het waarborgen van dierenwelzijn en onvoldoende toegankelijkheid van informatie daarover voor het publiek. Dit onderstreept het belang van een waakhond, een rol die dierenactivisten zouden kunnen vervullen.”

“Met betrekking tot de noodzaak om de strafwet te overtreden neem ik het standpunt in dat vanwege de geslotenheid van de sector en het onvoldoende functioneren van de toezichthoudende instantie, er geen andere manier bestaat om volledige informatie over misstanden te verzamelen dan door de strafwet te overtreden.”

”Een vervolging wegens het overtreden van de strafwet zal op zichzelf een beperkte inbeuk opleveren als dit niet direct de journalistieke uiting raakt en er voldoende alternatieve mogelijkheden bestaan om het recht op vrijheid van meningsuiting te effectueren. Aan de andere kant moet evenwel rekening worden gehouden met het chilling effect dat uitgaat van de vervolging.”

”Een strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van het verzamelen van informatie over misstanden, vormt geen directe beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting in de vorm van censuur, maar in lijn met hetgeen het Hof hieromtrent overweegt, ben ik van mening dat het chilling effect dat van een vervolging uitgaat een zware beperking vormt op de vrijheid van meningsuiting van de activist.”

”Wat betreft de subsidiariteitseis merk ik op dat de overheid minder vergaande maatregelen kan nemen dan het inzetten van het strafrecht. Misstanden kunnen worden voorkomen door duidelijkere normen in wet- en regelgeving op te nemen, het toezicht te verbeteren en vaker transparante informatie over misstanden met het publiek te delen.
Al met al is te stellen dat dierenactivisten bij het opsporen en publiceren van misstanden in de veehouderij de functie van social watchdog vervullen en in bepaalde gevallen mag die waakhond dus wel degelijk bijten.”

Lees ook: DE STALBEZETTING VAN BOXTEL LEVERT (OOK) JURIDISCHE WINST OP

En: DE WET OVERTREDEN OM EEN ANDER, ZWAARWEGEND BELANG TE DIENEN

ARTIKEL 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: Vrijheid van meningsuiting

  1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
  2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbareveiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.